Montaigne Centrum Blog

Blogs

Een wereld van verschil

bridge-builders_frits_ahlefeldt_cc_by_ndHilke Grootelaar

Met moeite rondkomen van een bijstandsuitkering terwijl je drie jonge kinderen grootbrengt. Je sociale huurwoning worden uitgezet omdat je al drie maanden de huur niet meer kunt betalen en de incassokosten van de deurwaarder inmiddels al oplopen tot €2000,00. Bij de rechter smeken om toelating tot de schuldsanering, omdat er dan eindelijk een einde wordt gemaakt aan al die schuldeisers die rammelen aan je deur… Dit zijn stuk voor stuk situaties waarbij ik me helemaal niets kan voorstellen. En toch komen er dagelijks honderden Nederlanders met dit soort problemen bij de rechter. De dagen die ik als beginnend onderzoeker doorbreng in de rechtbank leveren mij niet alleen nieuwe data voor mijn promotieonderzoek, maar vooral inzicht in een andere, onvoorstelbare wereld op. Ze halen mij uit mijn comfortabele bubbel.

Weet je wat het is? Ik wil berecht worden door mensen die weten wat wij doormaken. Nu beslist een rechter die geen idee heeft over ons. Niemand die boven het gemiddelde verdient, kan zich inleven in mensen die in armoede leven. Mensen begrijpen het niet als je eten moet stelen voor je gezin. Die rechter trekt straks de deur achter zich dicht en gaat gewoon weer naar zijn mooie huis en gezin, net als jij.” Ik ben er even stil van. Hij heeft namelijk gelijk. Dat weet hij. En dat weet ik. Ik probeer nonchalant naar hem te glimlachen. Hij glimlacht terug.

Aan het woord is Dyllison. Samen met zijn broertje Giovanni moest hij verschijnen bij de politierechter omdat ze zich verzet hebben tegen een aanhouding door de politie. Had ik hier op hun plek gezeten als ik mij verzet had tegen de politie? Ik denk het niet. Dyllison heeft namelijk een kleurtje, rijdt sinds zijn 23e in een auto van een halve ton, woont in de Utrechtse volkswijk Sterrenwijk en is een bekende van de politie (of zoals hij zelf zegt: de politie is een goede kennis van hem) en is zeker niet op zijn mondje gevallen. Ook ik ben niet op mijn mondje gevallen, maar ik ben blank, rijd geen auto van een halve ton, woon in de binnenstad en heb geen strafblad.

Dit is niet alleen een kwestie van huidskleur of etnische profilering door de politie. Dyllison’s blanke equivalent Jeffrey gebeurt hetzelfde. Het gaat om een fundamentele kloof in onze samenleving, die mij sinds mijn veldonderzoek in de rechtbank pijnlijk duidelijk is geworden.

Sinds 1 februari zit ik weer iedere dag in de publieke wachtruimte van de rechtbank, wachtend op mensen die voor de rechter moeten verschijnen, die ik vervolgens overval met de vraag of ze voor mij een vragenlijst over hun vertrouwen in de Nederlandse rechtspraak willen invullen. Natuurlijk maak ik geen onderscheid des persoons – dat zou methodologisch ook onethisch zijn – en spreek ik iedereen aan. Maar ik zal niet ontkennen dat ik een knoop in mijn maag krijg als ik op een boomlange kerel met een opgeschoren kapsel en meerdere tatoeages moet afstappen. Stom is dat, want als ik eenmaal die drempel over ben, blijkt hij ontzettend aardig te zijn. “Tuurlijk meissie, as ik jou daarmee kan helpuh dan doet ik dat” zegt hij met plat Utrechtse tongval.

Voor mij zijn deze ontmoetingen keer op keer een confrontatie met mijn eigen vooroordelen. Waarom haal ik opgelucht adem als mijn potentiële respondent een overhemd draagt? Het antwoord is heel simpel: hij is er één zoals ik. Ik zal niet ontkennen dat ik zelfs een keer twijfelachtig gevraagd heb: “Eh, klopt het dat jij als verdachte naar de politierechter komt?” Waarom zou deze keurige student eigenlijk niet iemand mishandeld kunnen hebben na wat biertjes met zijn dispuut in de stad? De vraag of hij eigenlijk wel verdachte is, komt niet eens in mij op als ik op Dyllison afstap. Sterker nog, ik heb er sowieso weinig fiducie in dat Dyllison mee wil werken aan mijn onderzoek. Ik had de hoop eigenlijk al opgegeven.

Gelukkig heb ik dat niet gedaan. Volstrekt onverwacht en geheel in tegenstelling tot mijn gemiddelde respondent, die zo snel mogelijk ‘’een peukie wil doen’’ en vragen klakkeloos overslaat, vult Dyllison de vragenlijst consciëntieus in. “Mag ik je nog wat meegeven? Je onderzoek klopt niet. Wil jij wel echt weten hoe wij over dit alles denken als je zulke gesloten vragen stelt?” Hij snijdt een terecht punt aan. Het manco van een kwantitatief onderzoek is natuurlijk de relatieve oppervlakkigheid van mijn resultaten. Hoe moet ik die straks duiden? Wat betekent het eigenlijk als iemand als Dyllison zich onrechtvaardig behandeld voelt door de rechter?  “Terecht punt”, stel ik, en in een veertig minuten durend gesprek vertelt hij me van alles over zijn leven. Over hoe trots hij is op het feit dat hij zijn hand nooit heeft moeten ophouden bij de overheid, over hoe het was om vroeger in armoede te leven en hoe het voor hem voelt om voortdurend te worden aangehouden door de politie op verdenking van drugsbezit of diefstal. Ik leg hem uit dat ik het niet heel gek vind dat de politie twee jongens van in de twintig met een strafblad in een peperdure auto aanhoudt. Wat doen ze eigenlijk voor de kost? Weer die veelzeggende grijns op hun gezicht. “We werken voor onszelf, weetje. Ik zit in het vastgoed en hij zit in de auto’s”. Oké, helder. Ik weet even genoeg.

Duidelijk wordt dat we elkaars taal niet spreken. Ik begrijp hun wereld niet, maar zij de mijne ook allerminst. Hoezo heb ik nog geen koophuis? Hoezo rijd ik geen dikke auto? En hoezo kies ik ervoor om iedere dag tegen een universiteitsloontje respondenten te smeken om hun medewerking? Aan het einde van de dag verdienen Dyllison en Giovanni meer dan de rechter en ik bij elkaar. Ze lachen. Dan kunnen de rechter en ik nog wel zo ‘hooggeleerd’ zijn, maar wie het laatst lacht, lacht het best. Ik overweeg of ik ze zal uitleggen dat geld natuurlijk niet de enige drijfveer in het leven is. Maar ik besluit niet te beginnen over zaken als intellectuele uitdaging, zelfontplooiing en de waardevolle bijdrage die je kunt leveren aan de maatschappij.

Zelfontplooiing staat bovenaan in de piramide van Maslow. Hier streeft men pas naar als lagere behoeften zoals eten, huisvesting en comfort zijn bevredigd. Het gaat bij het verschil in werelden tussen Dyllison en mij niet alleen om waarden en normen, maar ook om kansen. Kansen die ik wel heb gehad en die zij nooit zullen hebben. Het gaat volgens hen om ‘leven versus overleven’. “Jij bent zeker van een rijke komaf?” eindigen ze het gesprek. Ze verwachten niet eens een antwoord en staan op. Ik weet niet goed wat ik moet zeggen. Mijn vader zat inderdaad niet in de gevangenis sinds mijn zesde, mijn moeder had geen drie banen tegelijk om ons te onderhouden en ik heb het geluk gehad zowel de lagere school, middelbare school en universiteit af te kunnen maken. En nu heb ik het voorrecht een promotieonderzoek te mogen doen! Ik realiseer me hoe rijk ik eigenlijk ben. “Dat kun je wel zeggen” mompel ik. Maar de jongens zijn al vertrokken.