Montaigne Centrum Blog

Blogs

Het virus en de rechter, een eerste verkenning

De coronacrisis stelt de rechtspleging in alle getroffen landen voor grote organisatorische uitdagingen en fundamentele juridische vragen. In het hogere belang van de beteugeling van het virus nemen overheden vergaande maatregelen, waarbij burgerrechten in het geding kunnen zijn. Waar gaat het optreden van de overheid, in het belang van de gezondheid van haar burgers, te ver? Hoe moeten de risico’s worden verdeeld? Dit zijn slechts enkele van de vele vragen waarover rechters zullen moeten beslissen, en dat onder zeer uitzonderlijke werkomstandigheden. Het is tijd voor een eerste verkenning van het functioneren van de rechtspleging in de coronacrisis en de rol die de rechter in deze crisis heeft te vervullen. Dit blog is een korte voorpublicatie van ons artikel in Recht der Werkelijkheid in het najaar.

Het beeld van de rechtspleging in de eerste acute fase van de pandemie is zorgelijk. Op 16 maart zijn de gerechtsgebouwen gesloten. Het rechtspreken is niet volledig gestopt. Een klein deel urgente zaken – vooral strafzaken en jeugd- en familiezaken – kon doorgaan. De overige zaken werden aangehouden, voor zover deze niet schriftelijk konden worden afgedaan. Bij de zittingen die wel doorgingen werd gebruikgemaakt van video of telefoon. Daarbij kon geen publiek, maar in beperkte mate wel de media aanwezig zijn. Rechters en andere medewerkers werkten zo veel mogelijk thuis. De administratie werkte wel door op kantoor om schriftelijke behandeling gaande te houden. Het aantal digitaal te behandelen zaken werd na 6 april geleidelijk uitgebreid. Sinds 11 mei – de dag waarop een nieuwe fase van de lockdown intrad – zijn fysieke zittingen met procespartijen weer beperkt mogelijk.

Over de achterstanden bij de behandeling van (vooral straf)zaken die bij de gerechten zijn ontstaan is al veel gezegd en er ligt inmiddels een plan om deze terug te dringen. Wij laten dit aspect hier buiten beschouwing. Interessanter zijn de meer inhoudelijke tekortkomingen in de rechtspleging die door de crisis zijn blootgelegd. Zo was er veel kritiek op de online en telefonische behandeling van zaken en met name op de ontoereikende bescherming van de rechten van verdachten. Vooral vanuit de advocatuur werd erop gewezen dat het behandelen van zaken via telefoon of videoverbinding onvoldoende recht doet aan het beginsel van hoor en wederhoor. Principiële kritiek op het verloop van het strafproces kwam ook van het NJCM, dat van oordeel was dat de rechten van de verdachten uit art. 6 EVRM werden geschonden Zij konden niet steeds in persoon dan wel online aanwezig zijn bij de zitting en contact met de advocaat ter zitting was niet altijd mogelijk. Uit de slachtofferhoek was er ook veel kritiek: eerst mochten er in het geheel geen slachtoffers aanwezig zijn bij de zitting, daarna wel, maar dan zonder ondersteuning. Het is van belang om preciezer in beeld te brengen hoe een en ander is verlopen, zodat daarvan kan worden geleerd. Al wel lijkt te kunnen worden vastgesteld dat de gang van zaken en de gebruikte IT-hulpmiddelen niet in alle opzichten voldeden aan de eisen die in een rechtsstaat als de onze aan de procesgang worden gesteld.

In de tweede fase van de crisis vindt de transitie naar een normale(re) situatie plaats, waarin de beperkingen geleidelijk worden opgeheven en de ‘juridische afwikkeling’ van de crisismaatregelen begint. In deze overgangsfase kunnen drie typen van coronagerelateerde procedures worden verwacht. In de eerste plaats zijn er de naweeën van de acute fase. Nu de druk is afgenomen, nemen discussie en kritiek toe. Beslissingen van de overheid en de juridische basis van de maatregelen worden nadrukkelijker en veelvuldiger aan de kaak gesteld. Beslissingen van rechters vervullen een belangrijke functie in het maatschappelijk debat en kunnen van invloed zijn op het dempen van maatschappelijke spanningen.

In de tweede plaats is er het transitiebeleid zelf. Dat kent onvermijdelijk arbitraire kanten. Waarom binnenzwembaden wel en sportscholen niet openstellen? Waarom pretparken wel en kermissen niet? Ook al steunt de overheid sectoren financieel, de keuzes hebben directe financiële gevolgen en het lijkt onvermijdelijk dat het transitiebeleid tot procedures leidt. Ging het eerst om de fasering, nu komen de beperkingen van de 1,5 m samenleving steeds prominenter naar voren. Een deel van de commerciële dienstverlening is niet meer levensvatbaar. In andere landen blijken lokale lockdowns nodig om het virus te beheersen. Dat valt in Nederland ook niet uit te sluiten en zal dan tot discussie leiden. Niet altijd zal door overleg en communicatie kunnen worden vermeden dat zich benadeeld voelende sectoren en bedrijven naar de rechter stappen. Er staat immers veel op het spel.

De derde en naar verwachting grootste bron van procedures is het tot stilstand komen van een groot deel van de economie. Dit leidt tot grote schade voor veel betrokkenen en heeft gevolgen voor contractuele verplichtingen. Wat betekent de coronacrisis voor het nakomen of juist afdwingen van contracten? Hoe worden de risico’s verdeeld en waar zal de schade uiteindelijk neerdalen? Gelet op het voor vrijwel iedereen onvoorziene karakter van de crisis en de willekeur waarmee de crisis contractpartijen treft, lijkt het in veel gevallen niet redelijk om onverkort vast te houden aan contractuele verplichtingen. Van verschillende zijden is hier al voor gepleit. Als de rechter niet snel richting geeft, zullen zaken zich ophopen en het (te) lang duren om deze af te handelen. Dat zal bijdragen aan het vergroten van de economische en maatschappelijke schade van de pandemie. Het uitblijven van duidelijkheid over juridische posities bemoeilijkt immers het nemen van beslissingen door bedrijven over bijvoorbeeld investering of sanering en aannemen of ontslaan.

Het beperken van de duur van procedures is dan ook een belangrijke inhoudelijke en organisatorische uitdaging voor de Rechtspraak. Dit is geen eenvoudige opgave. Het volume van zaken gaat – althans waar het gaat om het civiele recht – naar verwachting immers omhoog, terwijl de capaciteit om zaken te behandelen beperkt zal blijven. Het is daarom meer dan ooit van belang dat optimaal gebruik wordt gemaakt van de mechanismen om snel helderheid te geven over de rechtsvragen en daarbij duidelijke en voor partijen hanteerbare richtsnoeren te geven. Hierbij moet vooral worden gedacht aan prejudiciële vragen aan de Hoge Raad (art. 392 Rv), waarbij tevens aan anderen dan partijen de gelegenheid wordt geboden om hun inbreng te leveren (art. 393 Rv). Dat laatste is van belang voor het maatschappelijk draagvlak van die richtsnoeren. Ook de Afdeling Bestuursrechtspraak krijgt daartoe binnen afzienbare termijn de mogelijkheid. Door die richtsnoeren worden partijen in staat gesteld om hun onderlinge geschillen zelf op te lossen. De druk op de Rechtspraak en de doorlooptijden kunnen zo beheersbaar worden gehouden en kosten voor partijen bespaard.

Maar ook dan zijn wij er nog niet om de effecten van de coronacrisis op de rechtspleging en via de rechtspleging op samenleving en economie in de overgangsfase het hoofd te bieden. Naast het volume effect, speelt kwaliteit een grote rol. Er worden hogere eisen gesteld aan de rechtsbescherming dan in de acute fase. Dit zijn in feite normale eisen die aan een fair trial in een rechtsstaat moeten worden gesteld, maar onder de beperkingen in de overgangsfase slechts beperkt haalbaar. Hiervoor is van het grootste belang de slag naar digitaal procederen door te zetten. Er is urgent een discussie nodig over hoe de fundamentele processuele rechten op andere (digitale) wijze dan fysiek betekenisvol kunnen worden ingevuld, bij voorkeur internationaal. Het gaat immers om internationale maatstaven en alle landen staan voor dezelfde vragen.

Ook is aandacht nodig voor het effect van digitale zittingen op beslissingen van rechters en de ervaren procedurele rechtvaardigheid bij justitiabelen. Door o.a. de OECD en de Engelse Law Society zijn de problemen die kunnen ontstaan bij digitale zittingen in kaart gebracht. Er is soms onvoldoende toegang tot onlineverbindingen waardoor partijen hun toevlucht moeten nemen tot computers in publieke ruimten. Door technische storingen moet soms de behandeling van een zaak worden gestaakt, neemt de effectiviteit van pleidooien af, als ook de kwaliteit van het horen van verdachten/partijen of getuigen. Verder zijn er psychologische effecten zoals bij lager opgeleiden die mentaal afhaken. Voor de rechter is moeilijker vast te stellen of partijen begrijpen wat er in de zitting gebeurt.

Ondanks de onzekerheid over het virus, staat vast dat de rechter zich mag opmaken voor drukke tijden, maar vooral ook voor de behandeling van tal van principiële kwesties. Aan de organisatorische kant is het een enorme uitdaging om de achterstanden weg te werken en te vermijden dat procedures nog langer gaan duren. Als de Rechtspraak hier niet in slaagt, heeft dit niet alleen consequenties voor het rechtsstatelijk vertrouwen, maar ook voor het herstel van de economie. Een andere minstens zo forse uitdaging is gelegen in het gelijktijdig versterken van de (digitale) toegankelijkheid en weerbaarheid van de Rechtspraak. De ervaringen in de eerste acute fase van de crisis hebben de kwetsbaarheid van de organisatie en de noodzaak van verbetering aan het licht gebracht. Intussen zullen de rechters te midden van deze organisatorische uitdagingen zich onverstoord moeten concentreren op de belangwekkende rechtsvragen die op hun bord komen te liggen. Snelle beantwoording van deze vragen in de vorm van duidelijke richtsnoeren via prejudiciële procedures is nodig om de rechterlijke macht optimaal zijn rol te laten vervullen. Zo kan ook de Rechtspraak haar bijdrage leveren om Nederland zo goed mogelijk door de coronacrisis heen te helpen.