Montaigne Centrum Blog

Blogs

De BREXIT en de internationale ambities van de Nederlandse rechtspraak

De Raad voor de rechtspraak bracht begin dit jaar een plan tot oprichting van een Netherlands Commercial Court (NCC) naar buiten. Daarbij werd vermeld dat dit NCC op 1 januari 2017 van start zal gaan. Inmiddels lijkt een ingangsdatum van 1 juli 2017 realistischer. De aanstaande Brexit maakt deze op zichzelf al prikkelende plannen nog interessanter. Krijgen de ideeën voor deze speciale voorziening voor internationale handelszaken in Amsterdam hierdoor de wind in de zeilen? In dit blog ga ik in op de aanleiding voor dit initiatief, op het vernieuwende ervan en de kansen op succes tegen de achtergrond van de Brexit.

De plannen komen er kort gezegd op neer, dat onder de noemer ‘Netherlands Commercial Court’ (NCC). bijzondere rechtsprekende kamers bij de rechtbank en het gerechtshof Amsterdam worden ingericht, samengesteld uit rechters die gespecialiseerd zijn in geschillen over internationaal handelscontracten of in het ondernemingsrecht. Die zaken kunnen nu ook al bij de Nederlandse rechtbanken terecht komen. Bepalend daarvoor is primair of partijen daarvoor kiezen in hun contract. Het vernieuwende van een NCC is dat zaken waarbij een buitenlandse partij betrokken is worden behandeld in het Engels en op een manier die speciaal op dit soort zaken is toegesneden. De verwachting is dat het hierdoor voor bedrijven die een contract sluiten aantrekkelijker wordt om voor de Nederlandse rechter te kiezen. De laatste decennia lijken partijen bij internationale handelscontracten steeds vaker voor gespecialiseerde commercial courts te kiezen, waarbij die in Londen een leidende positie inneemt. Om deze trend te keren, vindt de Raad het nodig om ook in Nederland een commercial court op te richten.

In een brief aan de Tweede Kamer van afgelopen november schrijft de minister van Veiligheid en Justitie dat een NCC een ‘aanwinst (zal zijn) voor de Nederlandse handelsinfrastructuur’ en dat met de oprichting ervan ‘een economisch belang gemoeid (is) voor Nederland’. Volgens de minister zal een NCC ‘kunnen bijdragen aan lagere kosten voor Nederlandse bedrijven die dan minder vaak gedwongen worden in andere, vooral dure Angelsaksische, landen te procederen, aan snellere economische processen als gevolg van kortere doorlooptijden, aan een grotere omzet van de hoogwaardige Nederlandse advocatuur.’ Laten we deze voordelen eens nader onder de loep nemen.

In de eerste plaats is er het bredere economisch belang dat gemoeid is met de oprichting van een NCC. Het gaat dan het om de waarde van de bedrijvigheid die de oprichting van een NCC met zich brengt en de stimulans die dit biedt voor de (internationaal opererende) juridische sector in ons land. Wat dit betreft blijkt uit de cijfers dat het feit dat men erin is geslaagd om Londen met het commercial court tot een centre for global litigation te maken, het Verenigd Koninkrijk in ieder geval geen windeieren heeft gelegd. De omvang van de juridische sector is de laatste decennia meer dan verdubbeld. De bijdrage van deze sector aan de Britse economie is gegroeid van 10,6 miljard pond in 2001 naar 22,6 miljard pond in 2013. Uiteraard is dit niet geheel toe te schrijven aan de aanwezigheid van de London Commercial Court, maar het lijkt daarbij wel een belangrijke spilfunctie te vervullen. Zelfs als een NCC maar een fractie van deze impact zal kunnen realiseren, lijkt dat de moeite waard.

In de tweede plaats zijn er de lagere kosten voor Nederlandse bedrijven. Zoals gezegd, is de trend dat in internationale handelscontracten die Nederlandse met buitenlandse bedrijven sluiten steeds vaker wordt afgesproken om als er een geschil over het contract ontstaat, niet voor de Nederlandse rechter te kiezen, maar voor vooral de Londense rechter. Het gevolg is dat Nederlandse bedrijven worden gedwongen om daar te procederen. De kosten in Londen zijn echter een factor vijf hoger dan in Nederland. De kosten van de Engelse advocatuur met tarieven die fors hoger liggen dan in ons land zijn daarvan de belangrijkste oorzaak, maar daarnaast zijn ook de kosten van bewijsverkrijging hoger. Het Engelse recht kent namelijk ruimere mogelijkheden om de wederpartij in een procedure te dwingen om informatie af te staan waarmee een vordering kan worden onderbouwd (‘disclosure’). Het verkrijgen en verwerken daarvan kost veel tijd en tijd is geld en de kosten van de procedure lopen daarmee verder op, terwijl het nog maar de vraag is of het partijen helpt in de bewijsvoering. Het Nederlandse recht is terughoudender en dat maakt de procedure in combinatie met lagere advocatentarieven in Amsterdam goedkoper dan in Londen. De gedachte is dat een NCC een goed alternatief kan zijn voor zaken waar Nederlandse bedrijven bij betrokken zijn en deze zo niet meer gedwongen worden om akkoord te gaan met de keuze voor Londen. Maar ook voor buitenlandse bedrijven kan een NCC aantrekkelijk zijn, wellicht niet in de grootste zaken waar geld geen rol speelt, maar de zaken die daar net onder zitten.

Het is niet realistisch te verwachten dat een NCC heel snel voet aan de grond zal krijgen. Partijen zullen eerst eens willen zien hoe de procedure eruit zal gaan zien. Daarover is tot op heden het volgende bekend. Voorop staat dat in beginsel Engels de procestaal zal zijn, tenzij beide partijen Nederlands zijn en voor behandeling in het Nederlands kiezen. Een in internationale handelszaken gespecialiseerde kamer van de rechtbank zal de zaken behandelen. Het is de bedoeling dat de nieuwe procedure zal kunnen profiteren van de versnelling en digitalisering die de lopende operatie Kwaliteit en Innovatie moet gaan brengen, zodat een in verhouding tot andere landen, inclusief het VK, moderne manier van procederen zal worden aangeboden. De voor die operatie benodigde wetgeving is vlak voor de zomer door de Eerste Kamer aanvaard en de nieuwe werkwijze zal halverwege volgend jaar ook voor handelszaken gaan gelden. De zaken zullen, anders dan in Londen, zowel bij de rechtbank als bij het hof worden behandeld door een kamer van drie rechters en zal er, zoals gezegd, een gematigd stelsel van bewijsverkrijging gelden. Dit draagt bij aan een sneller verloop van de procedure en houdt de kosten van bewijsverzameling binnen redelijke grenzen. Naast dit onderscheidende element, zullen er ook een aantal gewaardeerde elementen uit het Engelse stelsel worden overgenomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het houden van een casemanagement conference vroeg in de procedure, waarmee kan worden gezorgd voor een voortvarend verloop van de procedure, en het opnemen van getuigen- en deskundigenverhoren.

Het succes van de NCC zal worden bepaald door de vraag of er voldoende partijen kunnen worden bewogen om de keuze voor dit gerecht te maken. Aan de kant van de NCC zal hiervoor primair van belang zijn het (gebleken) specialisme van de rechters, ook bij gebruik van het Engels als procestaal, en de operational excellence waar het gaat om het verloop van de procedure (case management, snelheid) en de voorzieningen (digitale dossiers ). Vanaf het begin af aan zal dit alles aan de maat moeten zijn, immers ‘you never get a second chance to make a first impression’. Negatieve ervaringen van partijen en advocaten zullen zich snel rondpraten en dat kan funest zijn. Daarnaast zal bepalend zijn hoe partijen aankijken tegen een keuze voor Nederlands recht. Bij keuze voor Engels recht, ligt immers de keuze voor de NCC minder voor de hand. We zien momenteel een sterke voorkeur voor Engels recht, omdat dit meer contractvrijheid zou laten en meer zekerheid zou bieden dat het contract ook nauwkeurig zal worden toegepast. De verschillen tussen beide stelsels lijken echter steeds kleiner te worden en dit hoeft dan ook geen onoverkomelijk obstakel te zijn voor het succes van een NCC.

Nu de Brexit een feit is, gaan ook andere factoren een rol spelen, die op het eerste gezicht de kansen van de NCC positief lijken te beïnvloeden. Zo is al het nodige geschreven over de kansen van Amsterdam als aantrekkelijke vestigingsplaats voor ondernemingen die Londen willen verruilen voor een locatie binnen de EU. Als dit er inderdaad toe zou leiden dat Amsterdam een vooraanstaander positie krijgt in internationale zakenmarkten, dan zou dat een gunstig effect kunnen hebben op de keuze voor de NCC als geschilbeslechter. De dominante positie die Londen in dit opzicht nu nog heeft, is immers voor een groot deel toe te schrijven aan het feit dat die stad zoveel internationale zakenmarkten huisvest en dat een groot deel van de internationale contracten hier gesloten worden. Forumkeuze voor de commercial court ligt dan voor de hand. Als Amsterdam beschikt over een internationaal georiënteerd gerecht, waar in het Engels geprocedeerd kan worden, ligt de keuze voor dat forum evenzeer voor de hand. Daar komt bij, dat met de keuze voor die rechter wordt verzekerd dat het vonnis zonder meer ten uitvoer kan worden gelegd in alle lidstaten van de EU. Het is nog onzeker welke gevolgen de Brexit in dit opzicht zal hebben voor de vonnissen van de commercial court. Het lijkt waarschijnlijk dat met de VK een regeling zal worden getroffen zoals die nu geldt voor niet EU-lidstaten als Noorwegen, Zweden, IJsland en Zwitserland, waarmee tenuitvoerlegging in EU lidstaten goeddeels zal zijn verzekerd, maar ook dan is het niet onaannemelijk dat ondernemingen uit EU lidstaten de voorkeur zullen geven aan een gerecht van een EU lidstaat.

Wat hier ook van zij, de timing van een NCC had nauwelijks gunstiger kunnen zijn. De Brexit zal ook op juridisch gebied tot verschuivingen leiden en dat biedt betere kansen om trends, zoals de vrijwel automatische keuze voor Londen in internationale contracten te doorbreken. Een aanwijzing dat er muziek in de NCC zit komt ook uit Londen zelf, waar men al jaren de concurrentie in de gaten houdt. In een onderzoek uit 2015 in opdracht van het Engelse ministerie van Justitie naar de factoren die de keuze voor Londense rechter door partijen bepalen, is te lezen:

‘The most seriously competing European jurisdictions were said to be Germany and the Netherlands, and it was noted that both have improved their marketing. (..) The Dutch courts were perceived by respondents as efficient in hearing complex high value claims and as providing for convenient collective settlement mechanisms.’

En dat was nog voor de uitslag van het Brexit-referendum en de oprichting van een Netherlands Commercial Court.